Veenmol
Een gesprek op het terras van een plaatselijke bruin café met uitzicht de kerk.
‘Ik heb vandaag aardappelen gerooid.’
Het zijn de woorden van een lange slungel met een verweerd gezicht.
Zijn wijde hemd slobbert om hem heen. Bruine sandalen en een korte vale broek. Een paardenstaart in zijn nek (al kan je dit zielige plukje amper een staart noemen). Toch kan ik me voorstellen dat hij in zijn jonge jaren iets aantrekkelijks had.
‘De oogst is mager’, vervolgt hij zijn gesprek. ‘Zeker te droog voor de tijd van het jaar’, zegt de kale naast hem.
‘Nee’, antwoord de slungel. ‘Het is de veenmol, die graven gaten in mijn aardappelen’.
‘Zet je d’r toch een bordje bij, niet graven in mijn aardappelen’.
‘Veenmollen kunnen niet lezen’.
De kale probeert zijn opbollende buik in zijn bandplooibroek te proppen en gooit het over een andere boeg. ‘De aardappels zijn ook goed rond dit jaar’.
‘Zijn aardappels niet altijd rond? Al zijn ze nu wel erg rond, handig, voor je weet wel’.
De slungel gebaart in de lucht en haalt een mobiel tevoorschijn.
‘Kijk dat is hem! Zijn magere vinger tikt op het glas. ‘Groot niet? Het lijkt wel een kreeft met die poten. Ze hebben ook vleugels. Die krengen zitten vijftien centimeter onder de grond, net mollen. Als er sla staat, bijten ze de wortel door. Al wilde ervan de week iemand er ééntje, ik had er vijf gevangen, drie kleintjes’.
‘Oh’ zegt de kale.
‘Voor een schoolproject of zo’, antwoord de slungel.
‘Hoe vang je ze?’ De ogen van de slungel lichten op.
‘Met zeep, afwasmiddel in een flesje, gaten erin en water er erachter aan. Zo de grond in. Daar houden ze niet van, alleen als die thuis is dan. Ik kan alleen niet onder de grond kijken’.
De kale man zucht en slaat zijn dikke harige benen over elkaar. ‘Goh’, zegt hij.
De slungel ratelt door. ‘Eigenlijk mooie beesten, best nuttig, voor mijn kleigrond dan.
Al vang ik ervan de week nog wel meer’.
Als de kerkklok vijf uur slaat, staat de slungel op en loopt weg zonder enig afscheid.
De kale staart hem na. Als de slungel wegfietst is de stilte voelbaar. Dan staat de kale op en zegt hardop in het niets: ‘Ik ga naar huis, Marie heeft de piepers opstaan. Rond of niet.’